Leviticus 24:15

15 En tot de kinderen Israels zult gij spreken, zeggende: Een ieder, als hij zijn God gevloekt zal hebben, zo zal hij zijn zonde dragen.

Leviticus 24:15 Meaning and Commentary

Leviticus 24:15

And thou shalt speak unto the children of Israel
On this occasion, and gave them some laws and rules concerning the above affair, and other things: saying, whosoever curseth his God shall bear his sin;
which some understand of anyone of another nation, that cursed the God he used to serve in his own country; but it can hardly be thought that a law should be made by the one only living and true God, to preserve the honour and credit of false gods, when he is so jealous of his own glory; and those are spoken of in Scripture with the greatest contempt, as dunghill deities, and are actually cursed, ( Jeremiah 10:11 ) ; but they are rather to be interpreted of judges and all civil magistrates, who, as Aben Ezra observes, are sometimes called Elohim or gods, ( Psalms 82:1 Psalms 82:6 ) ; and the rather, as it is probable this man had cursed his judges, and so this is a distinct sin from what follows; and not only the manner of expressing it, but the punishment of it, seem to be different; for the phrase, "to bear his sin", is used where the punishment is not expressly declared, and is by Jarchi and others interpreted of cutting off from his people, but in what way is not certain; whereas the punishment of a blasphemer of God is before and after clearly expressed; see ( Leviticus 20:19 ) .

Leviticus 24:15 In-Context

13 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:

14 Breng den vloeker uit tot buiten het leger, en allen, die het gehoord hebben, zullen hun handen op zijn hoofd leggen; daarna zal hem de gehele vergadering stenigen.

15 En tot de kinderen Israels zult gij spreken, zeggende: Een ieder, als hij zijn God gevloekt zal hebben, zo zal hij zijn zonde dragen.

16 En wie den Naam des HEEREN gelasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; de ganse vergadering zal hem zekerlijk stenigen; alzo zal de vreemdeling zijn, gelijk de inboorling, als hij den NAAM zal gelasterd hebben, hij zal gedood worden.

17 En als iemand enige ziel des mensen zal verslagen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden.