Leviticus 26:36

36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een wekigheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden, gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt.

Leviticus 26:36 Meaning and Commentary

Leviticus 26:36

And upon them that are left [alive] of you
In the land of Judea, or rather scattered about among the nations, suggesting that these would be comparatively few: I will send a faintness into their hearts in the lands of their
enemies;
or "a softness" ^F25; so that they should be effeminate, pusillanimous, and cowardly, have nothing of a manly spirit and courage in them; but be mean spirited and faint hearted, as the Jews are noted to be at this day, as Bishop Patrick observes; who also adds,

``it being scarce ever heard, that a Jew listed himself for a soldier, or engaged in the defence of his country where he lives:''

and the sound of a shaken leaf shall chase them;
either the sound of a leaf that falls from the tree, as the Targum of Jonathan, or which the wind beats one against another, as Jarchi, which makes some little noise; even this should terrify them, taking it to be the noise of some enemy near at hand, just ready to fall on them; such poor faint hearted creatures should they be; and they shall flee as fleeing from the sword;
as if there were an army of soldiers with their swords drawn pursuing them: and they shall fall when none pursueth;
fall upon the ground, and into a fit, and drop down as if dead, as if they had been really wounded with a sword and slain, see ( Proverbs 28:1 ) .

---

FOOTNOTES:

F25 (Krm) "mollitiem", Montanus, Vatablus, Junius & Tremellius, Piscator, Drusius.

Leviticus 26:36 In-Context

34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.

35 Al de dagen der verwoesting zal het rusten, overmits het niet rustte in uw sabbatten, als gij daarin woondet.

36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een wekigheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden, gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt.

37 En zij zullen de een op den ander als voor het zwaard vallen, waar niemand is, die jaagt; en gij zult voor het aangezicht uwer vijanden niet kunnen bestaan.

38 Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren.