Leviticus 7:19

19 En het vlees, dat iets onreins aangeroerd zal hebben, zal niet gegeten worden; met vuur zal het verbrand worden; maar aangaande het andere vlees, dat vlees zal een ieder, die rein is, mogen eten.

Leviticus 7:19 Meaning and Commentary

Leviticus 7:19

And the flesh that toucheth any unclean [thing] shall not
be eaten
That is, the flesh of the peace offerings; should it be touched by any unclean person, man or woman; that was so in a ceremonial sense, being profluvious or menstruous, or having touched anything unclean, or touched by any unclean creature, as a dog or the like, as it might be while carried from the tabernacle to any of their tents or houses:

it shall be burnt with fire;
that no profit might be had of it; and this was to make them careful in carrying it from place to place:

and as for the flesh, all that be clean shall eat thereof;
that are clean in a ceremonial sense; as all that are clean in an evangelic sense, through the blood and righteousness of Christ, may, by faith, eat his flesh and drink his blood. Jarchi observes, that whereas it is said, ( Deuteronomy 12:27 ) "thou shall eat the flesh"; some might object and say, that none might eat of the peace offerings but the owners of them, therefore it is said here, "all that be clean shall eat"; not the owners only, nor the priests and Levites only, but whoever the offerer should invite to eat thereof, provided he was but clean.

Leviticus 7:19 In-Context

17 Wat nog van het vlees des slachtoffers overgebleven is, zal op den derden dag met vuur verbrand worden;

18 Want zo enigzins van dat vlees zijns dankoffers op den derden dag gegeten wordt, die dat geofferd heeft, zal niet aangenaam zijn; het zal hem niet toegerekend worden, het zal een afgrijselijk ding zijn; en de ziel, die daarvan eet, zal haar ongerechtigheid dragen.

19 En het vlees, dat iets onreins aangeroerd zal hebben, zal niet gegeten worden; met vuur zal het verbrand worden; maar aangaande het andere vlees, dat vlees zal een ieder, die rein is, mogen eten.

20 Doch als een ziel het vlees van het dankoffer, hetwelk des HEEREN is, gegeten zal hebben, en haar onreinigheid aan haar is, zo zal die ziel uit haar volken uitgeroeid worden.

21 En wanneer een ziel iets onreins zal aangeroerd hebben, als de onreinigheid des mensen, of het onreine vee, of enig onrein verfoeisel, en zal van het vlees des dankoffers, hetwelk des HEEREN is, gegeten hebben, zo zal die ziel uit haar volken uitgeroeid worden.