Richtere 1:19

19 En de HEERE was met Juda, dat hij de inwoners van het gebergte verdreef; maar hij ging niet voort om de inwoners des dals te verdrijven, omdat zij ijzeren wagenen hadden.

Richtere 1:19 Meaning and Commentary

Judges 1:19

And the Lord was with Judah
Encouraging, strengthening, succeeding, and giving the tribe victory over the Canaanites; the Targum is,

``the Word of the Lord was for the help of the house of Judah:''

and he drove out [the inhabitants of] the mountains;
the mountainous part of Judea, such as was about Jerusalem, and where Hebron stood, and other cities, see ( Joshua 15:48 ) which though fortified both by nature and man, yet God being with them, they were easily subdued:

but could not drive out the inhabitants of the valley;
God forsaking them, because they were afraid of them, for a reason after mentioned, or through slothfulness, and being weary of fighting, or because they fell into some sins, which occasioned the divine displeasure; so the Targum,

``after they had sinned, they could not drive out the inhabitants of the valley:''

because they had chariots of iron;
but this was no reason why they could not drive them out, if God was with them, who could as easily have delivered these into their hands, as the inhabitants of the mountains; but is the reason why they were afraid to fight with them, and to attempt to drive them out, and which they themselves gave why they did not.

Richtere 1:19 In-Context

17 Juda dan toog met zijn broeder Simeon, en zij sloegen de Kanaanieten, wonende te Zefat, en zij verbanden hen; en men noemde den naam dezer stad Horma.

18 Daartoe nam Juda Gaza in, met haar landpale, en Askelon met haar landpale, en Ekron met haar landpale.

19 En de HEERE was met Juda, dat hij de inwoners van het gebergte verdreef; maar hij ging niet voort om de inwoners des dals te verdrijven, omdat zij ijzeren wagenen hadden.

20 En zij gaven Hebron aan Kaleb, gelijk als Mozes gesproken had; en hij verdreef van daar de drie zonen van Enak.

21 Doch de kinderen van Benjamin hebben de Jebusieten, te Jeruzalem wonende, niet verdreven; maar de Jebusieten woonden met de kinderen van Benjamin te Jeruzalem, tot op dezen dag.