Richtere 3:10

10 En de Geest des HEEREN was over hem, en hij richtte Israel, en toog uit ten strijde; en de HEERE gaf Cuschan Rischataim, den koning van Syrie, in zijn hand, dat zijn hand sterk werd over Cuschan Rischataim.

Richtere 3:10 Meaning and Commentary

Judges 3:10

And the Spirit of the Lord came upon him
Moved him to engage in this work of delivering Israel, inspired him with courage, and filled him with every needful gift, qualifying him for it; the Targum interprets it the spirit of prophecy; it seems father to be the spirit of counsel and courage, of strength and fortitude of body and mind:

and he judged Israel;
took upon him the office of a judge over them, and executed it; very probably the first work he set about was to reprove them for their sins, and convince them of them, and reform them from their idolatry, and restore among them the pure worship of God; and this he did first before he took up arms for them:

and he went out to war;
raised an army, and went out at the head of them, to fight with their oppressor:

and the Lord delivered Chushanrishathaim king of Mesopotamia into his
hand; and his hand prevailed against Chushanrishathaim;
gave him the victory over him and his army, so that he fell into his hands, became his captive, and perhaps was slain by him.

Richtere 3:10 In-Context

8 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Israel; en Hij verkocht hen in de hand van Cuschan Rischataim, koning van Mesopotamie; en de kinderen Israels dienden Cuschan Rischataim acht jaren.

9 Zo riepen de kinderen Israels tot den HEERE; en de HEERE verwekte de kinderen Israels een verlosser, die hen verloste, Othniel, zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan hij.

10 En de Geest des HEEREN was over hem, en hij richtte Israel, en toog uit ten strijde; en de HEERE gaf Cuschan Rischataim, den koning van Syrie, in zijn hand, dat zijn hand sterk werd over Cuschan Rischataim.

11 Toen was het land veertig jaren stil, en Othniel, de zoon van Kenaz, stierf.

12 Maar de kinderen Israels voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN; toen sterkte de HEERE Eglon, den koning der Moabieten, tegen Israel, omdat zij deden, wat kwaad was in de ogen des HEEREN.