Richtere 8:6

6 Maar de oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, dat wij aan uw heir brood zouden geven?

Richtere 8:6 Meaning and Commentary

Judges 8:6

And the princes of Succoth said
The chief magistrates of the place made answer, one in the name of the rest; for the word said is in the singular number:

are the hands of Zebah and Zalmunna now in thine hands;
that is, are they taken prisoners, and handcuffed, or their hands bound behind them, and put into the hands of Gideon, to do with them as he pleased? no, they were not; and they suggest they never would, deriding him and his small number of men as not a match for these kings, whom, perhaps a little before, they had seen pass by with 15,000 men; with whom his little army would not be able to encounter, should they turn and fall upon them, which they supposed would be the case; and therefore, say they, when these are in thine hands, which they thought would never be, it will be time enough

that we should give bread to thine army?
for they feared, should they do that, these kings would hear of it, and they should suffer for it, and their bondage be harder than it was before; so selfish and diffident in themselves, so cruel and uncompassionate to their brethren, and so ungrateful to their deliverers, which stirred up the spirit of this humble and good man to great resentment.

Richtere 8:6 In-Context

4 Als nu Gideon gekomen was aan de Jordaan, ging hij over, met de driehonderd mannen, die bij hem waren, zijnde moede, nochtans vervolgende.

5 En hij zeide tot de lieden van Sukkoth: Geeft toch enige bollen broods aan het volk, dat mijn voetstappen volgt, want zij zijn moede; en ik jaag Zebah en Tsalmuna, de koningen der Midianieten, achterna.

6 Maar de oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, dat wij aan uw heir brood zouden geven?

7 Toen zeide Gideon: Daarom, als de HEERE Zebah en Tsalmuna in mijn hand geeft, zo zal ik uw vlees dorsen met doornen der woestijn, en met distelen.

8 En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen desgelijks. En de lieden van Pnuel antwoordden hem, gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden.