Ezechiël 48:3-13

3 En aan de landpale van Aser, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Nafthali een.
4 En aan de landpale van Nafthali, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Manasse een.
5 En aan de landpale van Manasse, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Efraim een.
6 En aan de landpale van Efraim, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Ruben een.
7 En aan de landpale van Ruben, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Juda een.
8 Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het hefoffer zijn, dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend meetrieten in breedte, en de lengte, als van een der andere delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden deszelven zijn.
9 Het hefoffer, dat gijlieden den HEERE zult offeren, zal wezen de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien duizend.
10 En daarin zal het heilig hefoffer zijn voor de priesteren, noordwaarts de lengte van vijf en twintig duizend, en westwaarts de breedte van tien duizend, en oostwaarts, de breedte van tien duizend, en zuidwaarts de lengte van vijf en twintig duizend; en het heiligdom des HEEREN zal in het midden deszelven zijn.
11 Het zal zijn voor de priesteren, die geheiligd zijn uit de kinderen van Zadok, die Mijn wacht hebben waargenomen; die niet gedwaald hebben, als de kinderen Israels dwaalden; gelijk als de andere Levieten gedwaald hebben.
12 En het geofferde van het hefoffer des lands zal hunlieden een heiligheid der heiligheden zijn, aan de landpale der Levieten.
13 Voorts zullen de Levieten tegenover de landpale der priesteren hebben de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien duizend; de ganse lengte zal zijn vijf en twintig duizend, en de breedte tien duizend.

Ezechiël 48:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 48

In this chapter an account is given of the portions of the twelve tribes in the land of Israel; seven to the north of the sanctuary, Dan, Asher, Naphtali, Manasseh, Ephraim, Reuben, and Judah, Eze 48:1-7, between which and Benjamin lay the holy portion of the land, for the sanctuary and the priests of it, and for the Levites, and for the city and its suburbs, and for the prince, Eze 48:8-22 then the portions of the other five tribes to the south of the sanctuary, Benjamin, Simeon, Issachar, Zebulun, and Gad, Eze 48:23-29, after which the city is described by its outlets, north, east, south, and west; by its twelve gates, three at each point; by its circumference and by its name, Eze 48:30-35.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.