Genesis 28:4-14

4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft.
5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-Aram, tot Laban, den zoon van Bethuel, den Syrier, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder.
6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-Aram weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem geboden had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan;
7 En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-Aram getrokken was;
8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaan kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader;
9 Zo ging Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismael, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth.
10 Jakob dan toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran.
11 En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en legde zich te slapen te dierzelver plaats.
12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder.
13 En ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad.
14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.

Genesis 28:4-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 28

In this chapter an account is given of the charge Isaac gave to Jacob not to marry a Canaanitess, but to go to Padanaram, and take a wife from his mother's family, and of his blessing him before he sent him away, Ge 28:1-5; of the notice that Esau took of this blessing and charge, which led him to take a wife of the family of Ishmael, Ge 28:6-9; of the dream of the ladder, which Jacob had in his way to Haran, Ge 28:10-12; of the blessing which God conferred upon him there, Ge 28:13-15; of the awfulness of the place upon his awaking, and of his erecting a pillar in it, and giving a name to it, Ge 28:16-19; and of the vow he made to God, should he be supplied with the necessaries of life, and be kept in safety by him, Ge 28:20-22.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.