Jesaja 29:8-18

8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of, gelijk als wanneer een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt; maar als hij ontwaakt, ziet, zo is hij nog mat, en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn, die tegen den berg Sion krijgen.
9 Zij vertoeven, daarom verwondert u; zij zijn vrolijk, derhalve roept gijlieden; zij zijn dronken, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterken drank.
10 Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten, en uw hoofden, en de zieners heeft Hij verblind.
11 Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een, die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld.
12 Of men geeft het boek aan een, die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet lezen.
13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;
14 Daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen.
15 Wee dengenen, die zich diep versteken willen voor den HEERE, hun raad verbergende; en welker werken in duisterheid geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent ons?
16 Ulieder omkeren is, alsof de pottenbakker geacht werd als leem, dat het maaksel zeide van zijn maker: Hij heeft mij niet gemaakt; en het geformeerde vat van zijn pottenbakker zeide: Hij verstaat het niet.
17 Is het niet nog om een klein weinig, dat de Libanon in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden?
18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien.

Jesaja 29:8-18 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ISAIAH 29

This chapter contains a prophecy concerning the destruction of the temple and city of Jerusalem by the Romans; the character and condition of the people of the Jews, previous to it; the calling of the Gentiles, by the preaching of the Gospel; the ruin of antichrist, and the conversion of the Jews, in the latter day. The siege and destruction of Jerusalem are described in Isa 29:1-6 the disappointment of their enemies, notwithstanding their taking and destroying it, Isa 29:7,8 the stupidity, judicial blindness, and hardness of the Jews, which brought on their ruin, are predicted, Isa 29:9,10 the ignorance of their learned, as well as of their unlearned men, with respect to the Scripture, and the prophecies of it, Isa 29:11,12 their hypocrisy and formality in worship, Isa 29:13 a blast upon all their wisdom and prudence, who thought to be wiser than the Lord, and too many for him, whose folly and atheism are exposed, Isa 29:14-16, and a great change both in Judea and the Gentile world, by the removal of the Gospel from the one to the other, Isa 29:17 the effects of which are, deaf sinners hear the word, dark minds are enlightened, and joy increased among the meek and poor, Isa 29:18,19 the fall of the Jews, or else of antichrist, is foretold, Isa 29:20,21 and the chapter is closed with a promise and prophecy of the conversion of the seed of Abraham and Jacob, Isa 29:22-24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.