Jozua 13:26-33

26 En van Hesbon af tot Ramath-Mizpa en Betonim; en van Mahanaim tot aan de landpale van Debir;
27 En in het dal, Beth-haram, en Beth-nimra, en Sukkoth, en Zefon, wat over was van het koninkrijk van Sihon, den koning te Hesbon, de Jordaan en haar landpale, tot aan het einde der zee van Cinnereth, over de Jordaan, tegen het oosten.
28 Dit is het erfdeel der kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen: de steden en haar dorpen.
29 Verder had Mozes aan den halven stam van Manasse een erfenis gegeven, die aan den halven stam der kinderen van Manasse bleef, naar hun huisgezinnen;
30 Zodat hun landpale was van Mahanaim af, het ganse Bazan, het ganse koninkrijk van Og, den koning van Bazan, en al de vlekken van Jair, die in Bazan zijn, zestig steden.
31 En het halve Gilead, en Astharoth, en Edrei, steden des koninkrijks van Og in Bazan, waren van de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, namelijk de helft der kinderen van Machir, naar hun huisgezinnen.
32 Dat is het, wat Mozes ten erve uitgedeeld had in de velden van Moab, op gene zijde der Jordaan van Jericho, tegen het oosten.
33 Maar aan den stam van Levi gaf Mozes geen erfdeel; de HEERE, de God Israels, is Zelf hunlieder Erfdeel, gelijk als Hij tot hen gesproken heeft.

Jozua 13:26-33 Meaning and Commentary

\\INTRODUCTION JOSHUA 13\\

In this chapter Joshua is informed by the Lord, or put in mind, that
part of the land of Canaan remained unconquered, and which it was; and
is directed to divide the whole land among the nine tribes, and the
half tribe of Manasseh, Jos 13:1-9; and since the two tribes of Reuben
and Gad, and the other half tribe of Manasseh, had received their
inheritance on the other side Jordan, Jos 13:8; that is described in
general, Jos 13:9-14; and, then the particular portion of Reuben,
Jos 13:15-23; and of Gad, Jos 13:24-28; and of the half tribe of
Manasseh, Jos 13:29-33.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.