Jozua 13:26

26 En van Hesbon af tot Ramath-Mizpa en Betonim; en van Mahanaim tot aan de landpale van Debir;

Jozua 13:26 Meaning and Commentary

Joshua 13:26

And from Heshbon unto Ramathmizpeh, and Betonim
This was their coast from the south to the north, and so describes their eastern border, which reached from Heshbon, given to the tribe of Reuben, ( Joshua 13:7 ) ; to these places mentioned; Ramathmizpeh, the same with Ramothgilead, which Jerom ^F15 says was a village in his time, and lay two miles from Philadelphia or Rabbath before mentioned, to the east; it should be to the west; of Betonim we nowhere else read, it seems to have been near to Ramath:

and from Mahanaim unto the border of Debir;
the former of these was the place where the angels met Jacob, and who gave it the name from thence; and in later times a city of this name was built there, and was near the river Jabbok, ( Genesis 32:2 ) ; Debir is different from that in the tribe of Judah, ( Joshua 15:15 ) ; in the Septuagint version here it is called Daibon, perhaps the same with Dibon, the tribe of Gad rebuilt, and is called Dibongad, ( Numbers 32:34 ) ( 33:45 ) ; unless Lidbar here should be the same with Lodebar in Gilead, ( 2 Samuel 17:27 ) .

---

FOOTNOTES:

F15 De loc. Heb. fol. 99. A.

Jozua 13:26 In-Context

24 En aan den stam van Gad, aan de kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen, gaf Mozes,

25 Dat hun landpale was Jaezer, en al de steden van Gilead, en het halve land der kinderen Ammons, tot Aroer toe, die voor aan Rabba is;

26 En van Hesbon af tot Ramath-Mizpa en Betonim; en van Mahanaim tot aan de landpale van Debir;

27 En in het dal, Beth-haram, en Beth-nimra, en Sukkoth, en Zefon, wat over was van het koninkrijk van Sihon, den koning te Hesbon, de Jordaan en haar landpale, tot aan het einde der zee van Cinnereth, over de Jordaan, tegen het oosten.

28 Dit is het erfdeel der kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen: de steden en haar dorpen.