Jozua 5:10-15

10 Terwijl de kinderen Israels te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho.
11 En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het pascha, ongezuurde broden en verzengde aren, even op dienzelven dag.
12 En het Manna hield op des anderen daags, nadat zij van des lands overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israels hadden geen Manna meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst des lands Kanaan.
13 Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden?
14 En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?
15 Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.

Jozua 5:10-15 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOSHUA 5

The Canaanites being dispirited on the passage of the children of Israel through Jordan, Jos 5:1; Joshua is ordered to circumcise such of the people of Israel that were uncircumcised, Jos 5:2-9; in order to their eating of the passover, which was now to be kept, Jos 5:10; and they being now provided with corn sufficient, the manna ceased, Jos 5:11,12; and there appeared to Joshua a divine Person, in an human form, to encourage and direct him what to do in the conquest of the land, and particularly Jericho, Jos 5:13-15.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.