1
En in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En ziet, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende.
2
En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.
3
En ziet, sommigen der Schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God.
4
En Jezus, ziende hun gedachten, zeide: Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten?
5
Want wat is lichter te zeggen: De zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en wandel?
6
Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis.