Openbaring 18:1-11

1 En na dezen zag ik een anderen engel afkomen uit den hemel, hebbende grote macht, en de aarde is verlicht geworden van zijn heerlijkheid.
2 En hij riep krachtelijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte;
3 Dewijl uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde.
4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.
5 Want haar zonden zijn de ene op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden.
6 Vergeldt haar, gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel, naar haar werken; in den drinkbeker, waarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel.
7 Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft, en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien.
8 Daarom zullen haar plagen op een dag komen, namelijk dood, en rouw, en honger, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt.
9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen, en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook haar brands zullen zien;
10 Van verre staande uit vreze van haar pijniging, zeggende: Wee, wee, de grote stad Babylon, de sterke stad, want uw oordeel is in een ure gekomen.
11 En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt;

Openbaring 18:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO REVELATION 18

This chapter gives an account of the fall of Babylon, and of the lamentation of many, and of the joy of others, by reason of it; which account is published by several angels: the first that declares her fall is described by his original, descending from heaven; by the great power he had; by his resplendent glory, and by his mighty cry in publishing her destruction; which is illustrated by the desolate condition she will be in upon her fall; the reasons of which are given, became the nations and kings of the earth had committed fornication with her, and the merchants of the earth were enriched by her luxury, Re 18:1-3. Another voice is heard from heaven, calling upon the people of God, first to come out of her, lest partaking of her sins they should share in her plagues, seeing her iniquities had reached to heaven, and were remembered before God; and next to take full vengeance on her, because she had glorified herself, lived deliciously, and in great security, Re 18:4-7. And then follows a continuation of the account of her destruction, what her plagues would be, death, mourning, famine, and fire; and which would be sudden, in one hour, and certain, from the power and justice of God, Re 18:8. Next follow the lamentations of the kings, merchants, and masters of ships, because of her greatness, riches, and merchandise, which are all come to nothing, Re 18:9-19. And then the church; the saints, apostles, and prophets, are called upon to rejoice at the vengeance taken on her, Re 18:20 upon which a mighty angel appears, who by an action signifies the manner of her destruction, and the irrecoverableness of her state and condition, Re 18:21 and declares her utter ruin, by affirming that nothing that was either delightful or profitable, or necessary or comfortable, should any more be found in her; giving the reasons of it, because of her luxury, idolatry, and bloodshed, Re 18:22-24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.