Zefanja 3:1-8

1 Wee der ijselijke, en der bevlekte, der verdrukkende stad!
2 Zij hoort naar de stem niet; zij neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op den HEERE; tot haar God nadert zij niet.
3 Haar vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haar; haar rechters zijn avondwolven, die de beenderen niet breken tot aan den morgen.
4 Haar profeten zijn lichtvaardig, gans trouweloze mannen; haar priesters verontreinigen het heilige, zij doen der wet geweld aan.
5 De rechtvaardige HEERE is in het midden van haar, Hij doet geen onrecht; allen morgen geeft Hij Zijn recht in het licht, er ontbreekt niet; doch de verkeerde weet van geen schaamte.
6 Ik heb de heidenen uitgeroeid, hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daardoor gaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.
7 Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht hebbe, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven.
8 Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; want Mijn oordeel is, de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om over hen Mijn gramschap, de ganse hittigheid Mijns toorns uit te storten, want dit ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd worden.

Zefanja 3:1-8 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ZEPHANIAH 3

In this chapter the character of the city of Jerusalem, and its inhabitants in general, is drawn, as it would be, and as it was, in the times of Christ and his apostles, Zep 3:1,2 and of the principal persons of it in particular, its princes, judges, prophets, and priests, Zep 3:3,4. The hardness, impenitence, and shamelessness of this people, are exposed and aggravated by the just Lord being among them; who, by his example and doctrine, taught them otherwise; yet they were not amended or made ashamed, Zep 3:5 nor received instruction, nor took warning by the judgments of God on other nations, Zep 3:6,7 wherefore the followers of God are called upon to wait his time, who would gather many people together, and destroy the whole land of Judea, Zep 3:8 at which time he would send his Gospel among the Gentiles, who should thereby be brought to the true worship and service of God, Zep 3:9,10 though there should be a remnant among the Jews, according to the election of grace, that should be saved from that general calamity, Zep 3:11-13 and the spiritual Israel are encouraged with promises of better times, when the Jews in general should be converted and gathered into the church of God, have the presence and protection of God with them, and deliverance from all their enemies, and be a praise among all people of the earth, Zep 3:14-20.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.