Job 2:11-13

11 Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten.
12 En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun stem op, en weenden; daartoe scheurden zij een ieder zijn mantel, en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel.
13 Alzo zaten zij met hem op de aarde, zeven dagen en zeven nachten; en niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat de smart zeer groot was.

Job 2:11-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOB 2

This chapter gives an account of a second trial of Job's constancy and integrity, the time and occasion of it, Job 2:1-3; the motion made for it by Satan, which being granted, he smote him from head to foot with sore boils, which he endured very patiently, Job 2:4-8; during which sad affliction he is urged by his wife to give up his integrity, which he bravely resisted, Job 2:9,10; and the chapter is concluded with an account of a visit of three of Job's friends, and of their conduct and behaviour towards him, Job 2:11-13.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.