2 Samuël 11:1-7

1 En het geschiedde met de wederkomst van het jaar, ter tijde als de koningen uittrekken, dat David Joab, en zijn knechten met hem, en gans Israel henenzond, dat zij de kinderen Ammons verderven, en Rabba belegeren zouden. Doch David bleef te Jeruzalem.
2 Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat David van zijn leger opstond, en wandelde op het dak van het koningshuis, en zag van het dak een vrouw, zich wassende; deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien.
3 En David zond henen, en ondervraagde naar deze vrouw; en men zeide: Is dat niet Bathseba, de dochter van Eliam, de huisvrouw van Uria, den Hethiet?
4 Toen zond David boden henen, en liet haar halen. En als zij tot hem ingekomen was, lag hij bij haar, (zij nu had zich van haar onreinigheid gezuiverd), daarna keerde zij weder naar haar huis.
5 En die vrouw werd zwanger; zo zond zij henen, en liet David weten, en zeide: Ik ben zwanger geworden.
6 Toen zond David tot Joab, zeggende: Zend Uria, den Hethiet, tot mij. En Joab zond Uria tot David.
7 Als nu Uria tot hem kwam, zo vraagde David naar den welstand van Joab, en naar den welstand des volks, en naar den welstand des krijgs.

2 Samuël 11:1-7 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SECOND SAMUEL 11

This chapter begins with the destruction of the Ammonites, and the siege of Rabbah their chief city, 2Sa 11:1; and enlarges on the sins of David in committing adultery with Bathsheba, 2Sa 11:2-5; in contriving to conceal his sin by sending for her husband home from the army, 2Sa 11:6-13; in laying a scheme for the death of him by the hand of the Ammonites, 2Sa 11:14-25; and in marrying Bathsheba when he was dead, 2Sa 11:26,27.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.