Hooglied 4:2-12

2 Uw tanden zijn als een kudde schapen, die geschoren zijn, die uit de wasstede opkomen; die al te zamen tweelingen voortbrengen, en geen onder hen is jongeloos.
3 Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is liefelijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.
4 Uw hals is als Davids toren, die gebouwd is tot ophanging van wapentuig, waar duizend rondassen aan hangen, altemaal zijnde schilden der helden.
5 Uw twee borsten zijn gelijk twee welpen, tweelingen van een ree, die onder de lelien weiden.
6 Totdat de dag aankomt, en de schaduwen vlieden, zal Ik gaan tot den mirreberg, en tot den wierookheuvel.
7 Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u.
8 Bij Mij van den Libanon af, o bruid! kom bij Mij van den Libanon af; zie van den top van Amana, van den top van Senir en van Hermon, van de woningen der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden.
9 Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn zuster, o bruid! gij hebt Mij het hart genomen, met een van uw ogen, met een keten van uw hals.
10 Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer olien dan alle specerijen!
11 Uw lippen, o bruid! druppen van honigzeem; honig en melk is onder uw tong, en de reuk uwer klederen is als de reuk van Libanon.
12 Mijn zuster, o bruid! gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein.

Hooglied 4:2-12 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SONG OF SOLOMON 4

In this chapter is contained a large commendation of the church's beauty by Christ; first, more particularly, by an enumeration of several parts, as her eyes, hair, teeth, lips, temples, neck, and breasts, So 4:1-5; and more generally, So 4:7; And having observed where he himself was determined to go, he invites her to go with him; which he enforces, partly from the danger she was exposed unto where she was So 4:6,8; and partly from the comeliness of her person and graces in his esteem; with which he was ravished, and therefore was extremely desirous of her company, So 4:9-11; And then enters into some new descriptions of her; as a garden and orchard, as a spring and fountain, So 4:12-14; all which she makes to be owing to him, So 4:15; And the chapter is closed with an order from Christ to the winds to blow on his garden, and cause the spices of it to flow out; and with an invitation of the church to Christ, to come into his garden, and relax there, So 4:16.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.