Deuteronomium 12:7-17

7 En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, eten en vrolijk zijn, gijlieden en uw huizen, over alles, waaraan gij uw hand geslagen hebt, waarin u de HEERE, uw God, gezegend heeft.
8 Gij zult niet doen naar alles, wat wij hier heden doen, een ieder al wat in zijn ogen recht is.
9 Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in de erfenis, die de HEERE, uw God, u geven zal.
10 Maar gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God, zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom, en gij zult zeker wonen.
11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles, wat ik u gebiede: uw brandofferen, en uw slachtofferen, uw tienden, en het hefoffer uwer hand, en alle keur uwer geloften, die gij den HEERE beloven zult.
12 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren, en uw dienstknechten, en uw dienstmaagden, en de Leviet, die in uw poorten is; want hij heeft geen deel noch erve met ulieden.
13 Wacht u, dat gij uw brandofferen niet offert in alle plaats, die gij zien zult.
14 Maar in de plaats, die de HEERE in een uwer stammen zal verkiezen, daar zult gij uw brandofferen offeren, en daar zult gij doen al wat ik u gebiede.
15 Doch naar allen lust uwer ziel zult gij slachten en vlees eten, naar den zegen des HEEREN, uws Gods, dien Hij u geeft, in al uw poorten; de onreine en de reine zal daarvan eten, als van een ree, en als van een hert.
16 Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.
17 Gij zult in uw poorten niet mogen eten de tienden van uw koren, en van uw most, en van uw olie, noch de eerstgeboorten van uw runderen en van uw schapen, noch enige uwer geloften, die gij zult hebben beloofd, noch uw vrijwillige offeren, noch het hefoffer uwer hand.

Deuteronomium 12:7-17 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 12

In this chapter orders are given to destroy all altars, pillars, groves, and images, made for the worship of idols in the land of Canaan, De 12:1-3 and to bring all sacrifices and holy things unto the place which the Lord should choose for his habitation, and not do as they then did, not being come to their rest, De 12:4-14, flesh for their common food might be killed and eaten in their own houses, provided they did not eat the blood, but poured it out upon the earth, De 12:15-25, tithes, vows, and freewill offerings, were to be eaten in the holy place, De 12:17-19 and burnt offerings to be offered on the altar of the Lord and the blood of them to be poured out upon the altar, De 12:26-28, all which they were carefully to observe, De 12:29, and they are cautioned against idolatry, and inquiring after the manner of it, as practised by the old inhabitants of the land, and introducing their customs into the service of God, De 12:30-32.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.