Ezechiël 39:8-18

8 Ziet, het komt en zal geschieden, spreekt de Heere HEERE; dit is de dag, van welken Ik gesproken heb.
9 En de inwoners der steden Israels zullen uitgaan, en vuur stoken en branden van de wapenen, zo van schilden als rondassen, van bogen en van pijlen, zo van handstokken als van spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren;
10 Zodat zij geen hout uit het veld zullen dragen, noch uit de wouden houwen, maar van de wapenen vuur stoken; en zij zullen beroven degenen, die hen beroofd hadden, en plunderen, die hen geplunderd hadden, spreekt de Heere HEERE.
11 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik aan Gog aldaar een grafstede in Israel zal geven, het dal der doorgangers naar het oosten der zee; en datzelve zal den doorgangers den neus stoppen; en aldaar zullen zij begraven Gog en zijn ganse menigte, en zullen het noemen: Het dal van Gogs menigte.
12 Het huis Israels nu zal hen begraven, om het land te reinigen, zeven maanden lang.
13 Ja, al het volk des lands zal begraven, en het zal hun tot een naam zijn, ten dage als Ik zal verheerlijkt zijn, spreekt de Heere HEERE.
14 Ook zullen zij mannen uitscheiden, die gestadig door het land doorgaan, en doodgravers met de doorgangers, om te begraven degenen, die op den aardbodem zijn overgelaten, om dien te reinigen; ten einde van zeven maanden zullen zij onderzoek doen.
15 En deze doorgangers zullen door het land doorgaan, en als iemand een mensenbeen ziet, zo zal hij een merkteken daarbij oprichten; totdat de doodgravers hetzelve zullen hebben begraven in het dal van Gogs menigte.
16 Ook zo zal de naam der stad Hamona zijn. Alzo zullen zij het land reinigen.
17 Gij dan, mensenkind! zo zegt de Heere HEERE: Zeg tot het gevogelte van allen vleugel, en tot al het gedierte des velds: Vergadert u, en komt aan, verzamelt u van rondom, tot Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb, een groot slachtoffer, op de bergen Israels, en eet vlees, en drink bloed.
18 Het vlees der helden zult gij eten, en het bloed van de vorsten der aarde drinken; der rammen, der lammeren, en bokken, en varren, die altemaal gemesten van Basan zijn.

Ezechiël 39:8-18 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 39

This chapter is a continuation of the prophecy of the destruction of Gog, which is both repeated, and more largely described, Eze 39:1-8, then follows an account of the burning of his weapons of war, which will last seven years in burning, during which time there will be no need of the use of wood, Eze 39:9,10, and of the burial of him, and many of his army; the place where, and the time that will be taken up in doing this, even seven months, are observed, Eze 39:11-16, and every feathered fowl and beast of the field are called upon to feed on the flesh of those that are left unburied, Eze 39:17-20 and by all this the glory of the Lord will be seen, known, and acknowledged, both by the Heathens, and by the house of Israel, Eze 39:21,22, and the former will also be informed that the present captivity of the Jews has been for their sins and transgressions, Eze 39:23,24, and the chapter is concluded with a promise of their return from captivity, when they shall know the Lord, and their interest in him; who will after this no more hide his face from them, but pour out his Spirit upon them, under whose influence they shall ever continue, Eze 39:25-29.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.