Genesis 9:3-13

3 Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid.
4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten.
5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen.
6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt.
7 Maar gijlieden, weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt; teelt overvloediglijk voort op de aarde, en vermenigvuldigt op dezelve.
8 Voorts zeide God tot Noach, en tot zijn zonen met hem, zeggende:
9 Maar Ik, ziet, Ik richt Mijn verbond op met u, en met uw zaad na u;
10 En met alle levende ziel, die met u is, van het gevogelte, van het vee, en van alle gedierte der aarde met u; van allen, die uit de ark gegaan zijn, tot al het gedierte der aarde toe.
11 En Ik richt Mijn verbond op met u, dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid; en dat er geen vloed meer zal zijn, om de aarde te verderven.
12 En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden, en tussen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten.
13 Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde.

Genesis 9:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 9

In this chapter we have an account of God's blessing Noah and his sons, being just come out of the ark, with a renewal of the blessing of propagating their species, and replenishing the earth, the dominion over the creatures, and a freedom from the fear of them; with liberty to eat flesh, only it must not be eaten with blood; with a providential care and preservation of their lives from men and beasts, by making a law that that man or beast should die that shed man's blood, Ge 9:1-6 and after repeating the blessing of procreation, Ge 9:7 mention is made of a covenant God made with Noah, his sons, and all the creatures, that he would drown the world no more, the token of which should be the rainbow in the cloud, Ge 9:8-17 the names of the sons of Noah are observed, by whom the earth was repeopled, Ge 9:18,19 and seem to be observed for the sake of an event after recorded; Noah having planted a vineyard, and drank too freely of the wine of it, lay down uncovered in his tent, which Ham seeing, told his two brothers of it, who in a very modest manner covered him, Ge 9:20-23 of all which Noah being sensible when he awoke, cursed Canaan the son of Ham, and blessed Shem and Japheth, Ge 9:24-27 and the chapter is concluded with the age and death of Noah, Ge 9:28,29.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.