Jeremia 37:3-13

3 Nochtans zond de koning Zedekia Juchal, den zoon van Selemja, en Sefanja, den zoon van Maaseja, den priester, tot den profeet Jeremia, om te zeggen: Bid toch voor ons tot den HEERE, onzen God!
4 (Want Jeremia was nog ingaande en uitgaande in het midden des volks, en zij hadden hem nog in het gevangenhuis niet gesteld.
5 En Farao's heir was uit Egypte uitgetogen; en de Chaldeen, die Jeruzalem belegerden, als zij het gerucht van hen gehoord hadden, zo waren zij van Jeruzalem opgetogen.)
6 Toen geschiedde des HEEREN woord tot den profeet Jeremia, zeggende:
7 Zo zegt de HEERE, de God Israels: Zo zult gijlieden zeggen tot den koning van Juda, die u tot Mij gezonden heeft, om Mij te vragen: Ziet, Farao's heir, dat u ter hulpe uitgetogen is, zal wederkeren in zijn land, in Egypte;
8 En de Chaldeen zullen wederkeren, en tegen deze stad strijden; en zij zullen ze innemen, en zullen ze met vuur verbranden.
9 Zo zegt de HEERE: Bedriegt uw zielen niet, zeggende: De Chaldeen zullen zekerlijk van ons wegtrekken; want zij zullen niet wegtrekken.
10 Want al sloegt gijlieden het ganse heir der Chaldeen, die tegen u strijden, en er bleven van hen enige verwonde mannen over, zo zouden zich die, een iegelijk in zijn tent, opmaken, en deze stad met vuur verbranden.
11 Voorts geschiedde het, als het heir der Chaldeen van Jeruzalem was opgetogen, vanwege Farao's heir;
12 Dat Jeremia uit Jeruzalem uitging, om te gaan in het land van Benjamin, om van daar te scheiden door het midden des volks.
13 Als hij in de poort van Benjamin was, zo was daar de wachtmeester, wiens naam was Jerija, de zoon van Selemja, den zoon van Hananja; die greep den profeet Jeremia, zeggende: Gij wilt tot de Chaldeen vallen!

Jeremia 37:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 37

This chapter makes mention of the reign of Zedekiah, and what happened in it; of his message to Jeremiah, to pray for the kingdom; of the king of Babylonian's raising the siege of Jerusalem, on hearing the king of Egypt was coming to its relief; of the assurance the prophet gave that the Chaldean army would return again, and destroy the city; of the prophet's attempt to depart the city, his imprisonment, conversation with Zedekiah, and his clemency to him. A short account is given of Zedekiah, and of the disobedience of him and his people to the word of the Lord, Jer 37:1,2; of the message sent by him to the prophet to pray for them, Jer 37:3; the time, when Jeremiah was at liberty, and the siege of Jerusalem was raised, Jer 37:4,5; the prophet's answer to them from the Lord, assuring them the Chaldeans would return and burn the city, Jer 37:6-10; the prophet attempting to go out of the city is stopped, and charged as a deserter to the Chaldeans; is had before the princes, and beat and imprisoned, Jer 37:11-15; but the king sending for him out of prison, and having some private discourse with him, upon the prophet's expostulation and intercession, his confinement was mitigated, and bread allowed him, Jer 37:16-21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.