Jozua 19:40-50

40 Het zevende lot ging uit voor den stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen.
41 En de landpale van hun erfdeel was: Zora, en Esthaol, en Ir-Semes,
42 En Saalabbin, en Ajalon, en Jithla,
43 En Elon, en Timnatha, en Ekron,
44 En Elteke, en Gibbethon, en Baalath,
45 En Jehud, en Bene-Berak, en Gath-Rimmon,
46 En Me-Jarkon, en Rakkon, met de landpale tegenover Jafo.
47 Doch de landpale der kinderen van Dan was hun klein uitgekomen; daarom togen de kinderen van Dan op, en krijgden tegen Lesem, en namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, en erfden haar, en woonden daarin; en zij noemden Lesem, Dan, naar den naam van hun vader Dan.
48 Dit is het erfdeel van de stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen, deze steden en haar dorpen.
49 Toen zij nu geeindigd hadden het land erfelijk te delen, naar zijn landpale, zo gaven de kinderen Israels aan Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel in het midden van hen.
50 Naar den mond des HEEREN gaven zij hem die stad, welke hij begeerde, Thimnath-Serah, op het gebergte van Efraim; en hij bouwde die stad, en woonde in dezelve.

Jozua 19:40-50 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOSHUA 19

In this chapter an account is given of the lots of the six remaining tribes, and the cities in them, as of Simeon, whose cities were chiefly within the tribe of Judah, Jos 19:1-9; of Zebulun, its border and cities, Jos 19:10-16; of Issachar, its border and cities, Jos 19:17-23; of Asher, its border and cities, Jos 19:24-31; of Naphtali, its border and cities, Jos 19:32-39; of Dan, its border and titles, Jos 19:40-48; and lastly of a gift of inheritance to Joshua, Jos 19:49-51.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.