Numberi 32:29-39

29 En Mozes zeide tot hen: Indien de kinderen van Gad, en de kinderen van Ruben, met ulieden over de Jordaan zullen trekken, een ieder, die toegerust is ten oorlog, voor het aangezicht des HEEREN, als het land voor uw aangezicht zal ten ondergebracht zijn; zo zult gij hun het land Gilead ter bezitting geven.
30 Maar indien zij niet toegerust met u zullen overtrekken, zo zullen zij tot bezitters gesteld worden in het midden van ulieden in het land Kanaan.
31 En de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben antwoordden, zeggende: Wat de HEERE tot uw knechten gesproken heeft, zullen wij alzo doen.
32 Wij zullen toegerust overtrekken voor het aangezicht des HEEREN naar het land Kanaan; en de bezitting onzer erfenis zullen wij hebben aan deze zijde van de Jordaan.
33 Alzo gaf Mozes hunlieden, den kinderen van Gad, en de kinderen van Ruben, en den halven stam van Manasse, den zoon van Jozef, het koninkrijk van Sihon, koning der Amorieten, en het koninkrijk van Og, koning van Bazan; het land met de steden van hetzelve in de landpalen, de steden des lands rondom.
34 En de kinderen van Gad bouwden Dibon, en Ataroth, en Aroer,
35 En Atroth-Sofan, en Jaezer, en Jogbeha,
36 En Beth-Nimra, en Beth-Haran, vaste steden en schaapskooien.
37 En de kinderen van Ruben bouwden Hezbon, en Eleale, en Kirjathaim,
38 En Nebo, en Baal-Meon, veranderd zijnde van naam, en Sibma; en zij noemden de namen der steden, die zij bouwden, met andere namen.
39 En de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, gingen naar Gilead, en namen dat in, en zij verdreven de Amorieten, die daarin waren, uit de bezitting.

Numberi 32:29-39 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO NUMBERS 32

This chapter relates, how that the tribes of Gad and Reuben requested a settlement in the country of Jazer and Gilead, being fit for the pasturage of their cattle, Nu 32:1-5 at which Moses at first was very much displeased, as being unreasonable, and tending to discourage the rest of the people; and as acting a part like that their fathers had done before them, which brought the wrath of God upon them, so that they all but two perished in the wilderness; and this he suggests would be the case again, if such measures were taken, Nu 32:6-15 upon which they explain themselves, and declare they had no intention of forsaking their brethren, but were willing to leave their children and cattle to the care of divine Providence, and go armed before Israel, until they were brought into, and settled in the land of Canaan; nor did they desire any part or inheritance in it, Nu 32:16-19, this satisfied Moses, and he agreed to it, that the land they requested should be their possession, provided the conditions were fulfilled by them, which they proposed, Nu 20:20-24, and which they again agreed unto, and promised to perform, Nu 32:25-27, wherefore Moses gave orders to Eleazar, Joshua, and the chief fathers of the tribes, to put them in possession of the land of Gilead on those conditions, Nu 32:28-30 and which were again promised that they would observe, Nu 32:31,32, and at the same time Moses made a grant of the kingdoms of Sihon and of Og to the tribes of Reuben and Gad, and to half the tribe of Manasseh, Nu 32:33 and the chapter is closed with an account of the cities built or repaired by the children of Gad and Reuben, Nu 32:34-38 and of the cities in Gilead taken and possessed by the children of Machir, and by Jair, who were of the tribe of Manasseh, Nu 32:39-42.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.