Psalmen 149:4-9

4 Want de HEERE heeft een welgevallen aan Zijn volk; Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil.

5 Dat Zijn gunstgenoten van vreugde opspringen, om die eer; dat zij juichen op hun legers.

6 De verheffingen Gods zullen in hun keel zijn; en een tweesnijdend zwaard in hun hand;

7 Om wraak te doen over de heidenen, en bestraffingen over de volken;

8 Om hun koningen te binden met ketenen, en hun achtbaren met ijzeren boeien;

9 Om het beschreven recht over hen te doen. Dit zal de heerlijkheid van al Zijn gunstgenoten zijn. Hallelujah!

Psalmen 149:4-9 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO PSALM 149

This psalm is thought by Calvin and others to have been written for the sake of the Jews that returned from the Babylonish captivity; and is a prediction of great and famous things done in the times of the Maccabees to Heathens and their princes, so Theodoret; the Syriac version entitles it,

``concerning the new temple;''

that is, the second temple, built by Zerubbabel, and the things done under that; but it rather seems to have been written by David in the beginning of his reign, when he obtained victories over the Philistines, Edomites, Moabites, Ammonites, and Syrians; and refers to the times of the Messiah, as Kimchi, R. Obadiah Gaon, and others think; not of the Jews' vainly expected Messiah, but of the true Messiah, who is come, and will come again, spiritually and personally; and there are many things in it applicable both to the first and latter part of his days.