Richtere 8:1-11

1 Toen zeiden de mannen van Efraim tot hem: Wat stuk is dit, dat gij ons gedaan hebt, dat gij ons niet riept, toen gij heentoogt om te strijden tegen de Midianieten? En zij twistten sterk met hem.
2 Hij daarentegen zeide tot hen: Wat heb ik nu gedaan, gelijk gijlieden; zijn niet de nalezingen van Efraim beter dan de wijnoogst van Abi-ezer?
3 God heeft de vorsten der Midianieten, Oreb en Zeeb, in uw hand gegeven; wat heb ik dan kunnen doen, gelijk gijlieden? Toen liet hun toorn van hem af, als hij dit woord sprak.
4 Als nu Gideon gekomen was aan de Jordaan, ging hij over, met de driehonderd mannen, die bij hem waren, zijnde moede, nochtans vervolgende.
5 En hij zeide tot de lieden van Sukkoth: Geeft toch enige bollen broods aan het volk, dat mijn voetstappen volgt, want zij zijn moede; en ik jaag Zebah en Tsalmuna, de koningen der Midianieten, achterna.
6 Maar de oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, dat wij aan uw heir brood zouden geven?
7 Toen zeide Gideon: Daarom, als de HEERE Zebah en Tsalmuna in mijn hand geeft, zo zal ik uw vlees dorsen met doornen der woestijn, en met distelen.
8 En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen desgelijks. En de lieden van Pnuel antwoordden hem, gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden.
9 Daarom sprak hij ook tot de lieden van Pnuel, zeggende: Als ik met vrede wederkome, zal ik deze toren afwerpen.
10 Zebah nu en Tsalmuna waren te Karkor, en hun legers met hen, omtrent vijftien duizend, al de overgeblevenen van het ganse leger der kinderen van het oosten; en de gevallenen waren honderd en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken.
11 En Gideon toog opwaarts, den weg dergenen, die in tenten wonen, tegen het oosten van Nobah en Jogbeha; en hij sloeg dat leger, want het leger was zorgeloos.

Richtere 8:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JUDGES 8

In this chapter we are told how Gideon pacified the Ephraimites, who complained because they were not sent unto to fight the Midianites, Jud 8:1-3 how he pursued the Midianites, until he took their two kings, and on his return chastised the men of Succoth and Penuel, because they refused to relieve his men with food as they were pursuing, Jud 8:4-17 how he slew the two kings of Midian, Jud 8:18-21 and after this conquest refused to take the government of Israel when offered him, Jud 8:22,23 how he requested of the Israelites the earrings they had taken from the Midianites, with which he in weakness made an ephod, which proved a snare to his house, Jud 8:24-27 how that the people were in peace forty years during his life, and that he had a numerous issue, and died in a good old age, Jud 8:28-32 but that after his death the Israelites fell into idolatry, and were ungrateful to his family, Jud 8:33-35.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.