1 Kronieken 26:29

29 Van de Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen tot het buitenwerk in Israel, tot ambtlieden en tot rechters.

1 Kronieken 26:29 Meaning and Commentary

1 Chronicles 26:29

Of the Izharites, Chenaniah and his sons
were

for the outward business over Israel
Which was done out of the temple, and out of Jerusalem, in the several parts of the country:

for officers and judges;
to administer justice and judgment, and to take care that the laws of God were observed, both with respect to things civil and religious, and delinquents punished; which is a better sense than what Jarchi and Kimchi put upon this,

outward business,
as if it lay in taking care to have timber cut down in the forest, and stones dug and hewed in the mountains, for the building of the temple; and that the lands were ploughed, and the vineyards, gardens, and orchards, dressed, which were devoted to sacred uses.

1 Kronieken 26:29 In-Context

27 Van de krijgen en van den buit hadden zij het geheiligd, om het huis des HEEREN te onderhouden.
28 Ook alles, wat Samuel, de ziener, geheiligd had, en Saul, de zoon van Kis, en Abner, de zoon van Ner, en Joab, de zoon van Zeruja; al wat iemand geheiligd had, was onder de hand van Selomith en zijn broederen.
29 Van de Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen tot het buitenwerk in Israel, tot ambtlieden en tot rechters.
30 Van de Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over de ambten van Israel op deze zijde van de Jordaan tegen het westen, over al het werk des HEEREN, en tot den dienst des konings.
31 Van de Hebronieten was Jeria het hoofd, van de Hebronieten zijner geslachten onder de vaderen; in het veertigste jaar des koninkrijks van David zijn er gezocht en onder hen gevonden kloeke helden in Jaezer in Gilead.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.