2 Koningen 8:10

10 En Elisa zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk niet genezen; want de HEERE heeft mij getoond, dat hij den dood sterven zal.

2 Koningen 8:10 Meaning and Commentary

2 Kings 8:10

And Elisha said unto him, go, say unto him, thou mayest
certainly recover
That is, of the disease; and there was not only a probability that he might recover of it, it not being a mortal one, but a certainty that he should not die of it, as he did not, but die a violent death, which the prophet predicts in the next clause; though some take these words not as a command, what he should say, but as a prediction of what he would say; that he would go and tell him he should certainly recover, because he would not discourage him, though the prophet assures him in the next clause that he should die: there is a various reading of these words; we follow the marginal reading, but the textual reading is, "say, thou shall not certainly recover", or "in living live"; which agrees with what follows:

howbeit
or "for"

the Lord hath showed me, that he shall surely die;
though not of that sickness, nor a natural death, but a violent one, and that by the hand of this his servant, though he does not express it.

2 Koningen 8:10 In-Context

8 Toen zeide de koning tot Hazael: Neem een geschenk in uw hand, en ga den man Gods tegemoet; en vraag door hem den HEERE, zeggende: Zal ik van deze krankheid genezen?

9 Zo ging Hazael hem tegemoet, en nam een geschenk in zijn hand, te weten, alle goed van Damaskus, een last van veertig kemelen; en hij kwam, en stond voor zijn aangezicht, en zeide: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrie, heeft mij tot u gezonden, om te zeggen: Zal ik van deze krankheid genezen?

10 En Elisa zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk niet genezen; want de HEERE heeft mij getoond, dat hij den dood sterven zal.

11 En hij hield zijn gezicht staande, en zette het vast tot schamens toe; en de man Gods weende.

12 Toen zeide Hazael: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israels doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten, en hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen verpletteren, en hun zwangere vrouwen opensnijden.