Deuteronomium 1:25

25 En zij namen van de vrucht des lands in hun hand, en brachten ze tot ons af, en zeiden ons bescheid weder, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed.

Deuteronomium 1:25 Meaning and Commentary

Deuteronomy 1:25

And they took of the fruit of the land in their hands
Besides the cluster of grapes, which was carried between two men on a staff; even pomegranates and figs, ( Numbers 13:23 ) ,

and brought it down unto us;
who lay encamped at the bottom of the mountain:

and brought us word again;
what sort of a land it was:

and said, it is a good land which the Lord our God doth give us;
that is, Caleb and Joshua, two of the spies, said this, as the Targum of Jonathan expresses it, and so Jarchi; yea, all of them agreed in this, and said at first that it was a land flowing with milk and honey, ( Numbers 13:27 ) .

Deuteronomium 1:25 In-Context

23 Deze zaak nu was goed in mijn ogen; zo nam ik uit u twaalf mannen, van elken stam een man.
24 Die keerden zich, en togen op naar het gebergte, en kwamen tot het dal Eskol, en verspiedden datzelve.
25 En zij namen van de vrucht des lands in hun hand, en brachten ze tot ons af, en zeiden ons bescheid weder, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed.
26 Doch gij wildet niet optrekken; maar gij waart den mond des HEEREN uws Gods, wederspannig.
27 En gij murmureerdet in uw tenten, en zeidet: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij ons uit Egypteland uitgevoerd, opdat Hij ons levere in de hand der Amorieten, om ons te verdelgen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.