Deuteronomium 1:27

27 En gij murmureerdet in uw tenten, en zeidet: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij ons uit Egypteland uitgevoerd, opdat Hij ons levere in de hand der Amorieten, om ons te verdelgen.

Deuteronomium 1:27 Meaning and Commentary

Deuteronomy 1:27

And ye murmured in your tents
Not in a private manner; for though the murmurs began there, they having wept all night after the report of the spies; yet it became general and public, and they gathered together in a body, and openly expressed their murmurs against Moses and Aaron, ( Numbers 14:1 Numbers 14:2 ) ,

and said, because the Lord hated us, he hath brought us forth out of
the land of Egypt;
a strange expression indeed! when it was such a plain amazing instance of his love to them, as could not but be seen by them; being done in such a remarkable and extraordinary manner, by inflicting judgments on their enemies in a miraculous way, giving them favour in their eyes, to lend them their clothes and jewels, and bringing them out with such an high hand, openly and publicly in the sight of them, where they had been in the most wretched slavery for many years; yet this is interpreted an hatred of them, and as done with an ill design upon them, as follows:

to deliver us into the hand of the Amorites, to destroy us;
which now, under the power of their fears and unbelief, they thought would be quickly their case; see ( Deuteronomy 4:37 ) .

Deuteronomium 1:27 In-Context

25 En zij namen van de vrucht des lands in hun hand, en brachten ze tot ons af, en zeiden ons bescheid weder, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed.

26 Doch gij wildet niet optrekken; maar gij waart den mond des HEEREN uws Gods, wederspannig.

27 En gij murmureerdet in uw tenten, en zeidet: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij ons uit Egypteland uitgevoerd, opdat Hij ons levere in de hand der Amorieten, om ons te verdelgen.

28 Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot, en gesterkt tot in de hemel toe; ook hebben wij daar kinderen der Enakieten gezien.

29 Toen zeide ik tot u: Verschrikt niet, en vreest niet voor hen.