Deuteronomium 11:11

11 Maar het land, waarheen gij overtrekt, om dat te erven, is een land van bergen en van dalen; het drinkt water bij den regen des hemels;

Deuteronomium 11:11 Meaning and Commentary

Deuteronomy 11:11

But the land whither ye go to possess it is a land of hills
and valleys
And so could not be watered by the overflow of a river, and by canals cut out of it, and in the manner Egypt was; which was for the most part a plain and flat country, but not so Canaan, in which were many hills and mountains, as those about Jerusalem, Carmel, Tabor, Lebanon, and others; and plains and valleys, as the valley of Jezreel and which made it more delightful and pleasant for prospects; see ( Deuteronomy 8:7 ) and drinketh water of the rain of heaven; by which it was watered, refreshed, and made fruitful; not by means of men, but by the Lord himself, and so with much more ease to men, and without the toil and labour they were obliged to in Egypt, as well as it was both more healthful and pleasant; for the damps that arose from the overflow of the Nile were sometimes prejudicial to health; and during the season of its overflow, which was in the summer, they were obliged to keep in their houses, and could not walk abroad for weeks together; to which inconveniences the land of Canaan was not subject; but then, as its fertility depended on rain from heaven, the Israelites would be under the greater obligation to observe the commands of God, who could give and withhold it at his pleasure, and as they conducted themselves; which seems to be the general drift of this passage.

Deuteronomium 11:11 In-Context

9 En opdat gij de dagen verlengt in het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft, aan hen en aan hun zaad te geven; een land, vloeiende van melk en honig.

10 Want het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven, is niet als Egypteland, van waar gij uitgegaan zijt, hetwelk gij bezaaidet met uw zaad, en bewaterdet met uw gang, als een kruidhof.

11 Maar het land, waarheen gij overtrekt, om dat te erven, is een land van bergen en van dalen; het drinkt water bij den regen des hemels;

12 Een land, dat de HEERE, uw God, bezorgt; de ogen des HEEREN, uws Gods, zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars.

13 En het zal geschieden, zo gij naarstiglijk zult horen naar Mijn geboden, die Ik u heden gebiede, om den HEERE, uw God, lief te hebben, en Hem te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel;