Exodus 23:30

30 Ik zal hen allengskens van uw aangezicht uitstoten, totdat gij gewassen zijt en het land erft.

Exodus 23:30 Meaning and Commentary

Exodus 23:30

By little and little I will drive them out from before thee,
&c.] Not the beasts of the field, but the inhabitants of Canaan, who were left partly to keep up the cities and towns, that they might not fall to ruin, and to till the land, that it might not be desolate; and partly to be trials and exercises to the people of Israel, and to prove whether they would serve the Lord or not. Just as the corruptions of human nature remain with the people of God when converted, for the trial and exercise of their graces, and that they may have their dependence not on themselves, but on the grace of God to keep them in his ways, and to preserve them safe to eternal glory; and by completing the work of grace, which is gradually done, they might be made meet for it:

until thou be increased, and inherit the land;
for as their enemies were driven out gradually, by little and little, so they multiplied gradually, until at length they became a sufficient number to fill all the cities and towns in all the nations of Canaan, and take an entire possession of it, as their inheritance given unto them by God.

Exodus 23:30 In-Context

28 Ik zal ook horzelen voor uw aangezicht zenden; die zullen van voor uw aangezicht uitstoten de Hevieten, de Kanaanieten en de Hethieten.

29 Ik zal hen in een jaar van uw aangezicht niet uitstoten, opdat het land niet woest worde, en het wild gedierte boven u niet vermenigvuldigd worde.

30 Ik zal hen allengskens van uw aangezicht uitstoten, totdat gij gewassen zijt en het land erft.

31 En Ik zal uw landpalen zetten van de zee Suf tot aan de zee der Filistijnen, en van de woestijn tot aan de rivier; want Ik zal de inwoners van dat land in uw hand geven, dat gij hen voor uw aangezicht uitstoot.

32 Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken.