Ezechiël 18:25

25 Nog zegt gijlieden: De weg des HEEREN is niet recht; hoort nu, o huis Israels! is Mijn weg niet recht? Zijn niet uw wegen onrecht?

Ezechiël 18:25 Meaning and Commentary

Ezekiel 18:25

Yet ye say
Notwithstanding these plain instances, which show the equity of God in his proceedings, and vindicate his justice in the dispensations of his providence; yet such was the blindness and stupidity of these people, or rather their stubbornness, obstinacy, and impudence, that they still insisted upon it that the way of the Lord is not equal;
just and right; is not even, according to the rules of justice and equity; or is not ordered aright, is not steady, and firm, and consistent with himself, and the declaration of his will; a very bold and blasphemous charge, and yet the Lord condescends to reason with them about it: hear now, O house of Israel;
the ten tribes that were now in captivity; or the Jews that were carried captive with Jeconiah, with those that were still in Jerusalem and Judea; these are called upon to hear the Lord, what he had to say in vindication of himself from this charge, as it was but just and reasonable they should: is not my way equal?
plain and even, constant and uniform, according to the obvious rules of justice and truth? can any instance be given to the contrary? what is to be said to support the charge against me? bring forth your strong reasons if you cart, and prove what is asserted: are not your ways unequal?
it is plain they are; your actions, your course of life, are manifest deviations from my law, and from all the rules of righteousness and goodness; it is you that are in the wrong, and I in the right.

Ezechiël 18:25 In-Context

23 Zou Ik enigzins lust hebben aan den dood des goddelozen, spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve?

24 Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, doende naar al de gruwelen, die de goddeloze doet, zou die leven? Al zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; in zijn overtreding, waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde, die hij gezondigd heeft, in die zal hij sterven.

25 Nog zegt gijlieden: De weg des HEEREN is niet recht; hoort nu, o huis Israels! is Mijn weg niet recht? Zijn niet uw wegen onrecht?

26 Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, en sterft in dezelve, hij zal in zijn onrecht, dat hij gedaan heeft, sterven.

27 Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijn ziel in het leven behouden;