Ezechiël 29:11

11 Geen mensenvoet zal door hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan, en het zal veertig jaren onbewoond zijn.

Ezechiël 29:11 Meaning and Commentary

Ezekiel 29:11

No foot of man shall pass through it
This must be understood not strictly, but with some limitation; it cannot be thought that Egypt was so depopulated as that there should not be a single passenger in it; but that there should be few inhabitants in it, or that there should be scarce any that should come into it for traffic; it should not be frequented as it had been at least there should be very few that travelled in it, in comparison of what had: no foot of beast shall pass through it:
no droves of sheep and oxen, and such like useful cattle, only beasts of prey should dwell in it: neither shall it be inhabited forty years:
afterwards, ( Ezekiel 29:17 ) , a prophecy is given out concerning the destruction of it by Nebuchadnezzar, which was in the twenty seventh year, that is, of Jeconiah's captivity; now allowing three years for the fulfilment of that prophecy, or forty years, a round number put for forty three years, they will end about the time that Cyrus conquered Babylon, at which time the seventy years' captivity of the Jews ended; and very likely the captivity of the Egyptians also. The Jews pretend to give a reason why Egypt lay waste just forty years, because the famine, signified in Pharaoh's dream, was to have lasted, as they make it out, forty two years; whereas, according to them, it continued only two years; and, instead of the other forty years of famine, Egypt must be forty years uninhabited: this is mentioned both by Jarchi and Kimchi.

Ezechiël 29:11 In-Context

9 En Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; omdat hij zegt: De rivier is mijn, en ik heb die gemaakt.

10 Daarom, zie, Ik wil aan u en aan uw rivier; en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van den toren van Syrene af, tot aan de landpale van Morenland.

11 Geen mensenvoet zal door hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan, en het zal veertig jaren onbewoond zijn.

12 Want Ik zal Egypteland stellen tot een verwoesting in het midden der verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der verwoeste steden, veertig jaren; en Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen.

13 Maar zo zegt de Heere HEERE: Ten einde van veertig jaren zal Ik de Egyptenaars vergaderen uit de volken, waarhenen zij verstrooid zijn geworden.