Ezechiël 7:12

12 De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde, en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land.

Ezechiël 7:12 Meaning and Commentary

Ezekiel 7:12

The time is come, the day draweth near
According to the Targum, the time of the recompence of iniquities, and the day of punishment of sins; of the sins of the Jews, by the Chaldean army, which no doubt is true; but it seems chiefly to refer to what follows: and the sense is, the time was coming on, in which let not the buyer rejoice, nor the seller mourn;
it is usual for the buyer of houses or lands to rejoice, because an addition is made to his estate, and especially when he has made, as he thinks, a good purchase; and the seller, he mourns because he is obliged to part with his estate to pay his debts, and so is reduced in his circumstances; but now the time was coming when the one would have no occasion to rejoice, nor the other to mourn; not the buyer rejoice, because, being carried captive, he cannot enjoy his possessions; nor the seller mourn, because, if he had not sold his house or field, he must have left it: for wrath [is] upon all the multitude thereof;
upon the whole body of the Jewish nation, high and low, rich and poor, bond and free, buyer and seller; those that are in good circumstances, and those that are in bad ones; so that hereby they were all upon a level, in the same case and condition.

Ezechiël 7:12 In-Context

10 Ziet, de dag, ziet, de morgenstond is gekomen, de morgenstond is voortgekomen, de roede heeft gebloeid, de hovaardij heeft gegroend.

11 Het geweld is opgerezen tot een roede der goddeloosheid; niets van hen zal overblijven, noch van hun menigte, noch van hun gedruis, en geen klage zal over hen zijn.

12 De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde, en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land.

13 Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht, aangaande de gehele menigte van het land, niet zal terugkeren; en niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken.

14 Zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde; want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land.