Ezechiël 7:14

14 Zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde; want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land.

Ezechiël 7:14 Meaning and Commentary

Ezekiel 7:14

They have blown the trumpet, even to make all ready
That is, the Jews, when they understood that the enemy was approaching, blew the trumpet, to give the inhabitants of their several cities and towns warning of it; that they might gather together, provide themselves with armour, and put themselves in a posture of defence, or go forth to meet the enemy, and stop his progress: or, "blow ye the trumpet", so the Septuagint and Arabic versions; and so may be considered as an irony or sarcasm; blow the trumpet, as an alarm of war, and see what will be the effect of it: but none goeth to the battle:
not having courage enough to face the enemy, but instead of that find to the fortified cities, and particularly to Jerusalem: the reason of this timidity and cowardice was, for my wrath [is] upon all the multitude thereof;
the intention of God was to destroy them all by one means or another; and therefore a heart was not given them to defend themselves, or oppose the enemy.

Ezechiël 7:14 In-Context

12 De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde, en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land.

13 Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht, aangaande de gehele menigte van het land, niet zal terugkeren; en niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken.

14 Zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde; want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land.

15 Het zwaard is buiten, en de pest, en de honger van binnen; die op het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad is, dien zal de honger en de pest verteren.

16 En hun ontkomenden zullen wel ontkomen, maar zij zullen op de bergen zijn, zij allen zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende, een ieder om zijn ongerechtigheid.