Hosea 1:3

3 Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaim; en zij ontving; en baarde hem een zoon.

Hosea 1:3 Meaning and Commentary

Hosea 1:3

So he went and took Gomer the daughter of Diblaim
In the course of prophesying he made mention of this person, who was a notorious common strumpet; and suggested hereby that they were just like her; or these were fictitious names he used to represent their case by Gomer signifies both "consummation" and "consumption" F12; and this harlot is so called, because of her consummate beauty, and her being completely mistress of all the tricks of one; or, being consummately wicked, a perfect whore, common to all; and because her ruin and destruction, persisting in such practices, were inevitable, and so a fit emblem of the present and future condition of Israel. Diblaim may be considered either as the name of a man, a word of the same form with Ephraim; or of a woman, the mother of Gomer; or else of a place, the wilderness of Diblath, ( Ezekiel 6:14 ) and signifies "a cake of dried figs" F13; which, in that country, was reckoned delicious eating; and so denotes, either that both the sin and ruin of this people were owing to their luxury, or indulging themselves in carnal pleasures, through the great affluence they were possessed of; or that their original was from a wilderness, and for their sins should be reduced to a desolate state again:

which conceived and bare him a son;
whose name, and what he was an emblem of, are declared in the following verse. The Targum is,

``and he went and prophesied over them, that if they returned, it should be forgiven them: but, if not, as fig tree leaves drop off, so should they; but they added, and did evil works.''


FOOTNOTES:

F12 A rad. (rmg) "perfecit, desiit", Gussetius.
F13 Vox (Mylbd) "significat massas ficuum compressarum et siccatarum", Rivetus, Tarnovius.

Hosea 1:3 In-Context

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel.
2 Het begin van het woord des HEEREN door Hosea. De HEERE dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE.
3 Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaim; en zij ontving; en baarde hem een zoon.
4 En de HEERE zeide tot hem: Noem zijn naam Jizreel, want nog een weinig tijds, zo zal Ik de bloedschulden van Jizreel bezoeken over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van Israel doen ophouden.
5 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Israels boog verbreken zal, in het dal van Jizreel.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.