Jeremia 20:4

4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard.

Jeremia 20:4 Meaning and Commentary

Jeremiah 20:4

For thus saith the, Lord, behold, I will make thee a terror to
thyself, and to all thy friends
This is an interpretation of the name given, "Magormissabib": and shows that it was not a mere name he had, but that he should be in fact what that signifies; his conscience should be filled with terror at the judgments of God coming upon him for his sins; and which could not be concealed in his own breast from others, but he should be seized with such tremblings and shakings, and be such a spectacle of horror, that his own familiar friends, instead of delighting in his company, would shun it, and run away from him: unless this terror is to be understood of the Chaldean army, which should not only terrify him, but his friends, in whom he placed his confidence; these would be thrown into such a consternation, as not to be able to help him or themselves; to which the following words agree: and they shall fall by the sword of their enemies, and thine eyes
shall behold [it];
which would be an aggravation of the calamity, that not only he should be deprived of their assistance, but that they should fall into and by the hands of the Babylonians, and in his sight also: and I will give all Judah into the hand of the king of Babylon;
the whole land, and the inhabitants of it: and he shall carry them captive into Babylon, and shall slay them with
the sword;
being in his hands, he shall do as he pleases with them, either carry them captive, or slay them; and some he will dispose of one way, and some another.

Jeremia 20:4 In-Context

2 Zo sloeg Pashur den profeet Jeremia, en hij stelde hem in de gevangenis, dewelke is in de bovenste poort van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is.

3 Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremia uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremia tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar Magor-missabib.

4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard.

5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel.

6 En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen, en aldaar sterven, en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij valselijk geprofeteerd hebt.