Jeremia 20:2

2 Zo sloeg Pashur den profeet Jeremia, en hij stelde hem in de gevangenis, dewelke is in de bovenste poort van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is.

Jeremia 20:2 Meaning and Commentary

Jeremiah 20:2

Then Pashur smote Jeremiah the prophet
Either with his fist, or with a rod, while he was prophesying, to stop his mouth, and hinder him from going on, and to show his resentment, and influence, the people not to believe him; or he ordered him to be smitten and scourged by some inferior officer. This was very ill treatment of a prophet, a prophet of the Lord, and one that was a priest too, of the same order with himself; and put him in the stocks;
or ordered him to be put there; but whether it was such an engine or instrument as we call "stocks", in which the feet of prisoners are put, is not certain. Kimchi's father says, it was an instrument made of two pieces of wood, in which the necks of prisoners were put; and some say it had besides two holes for the two hands to be put in; and so the same with our "pillory". The Septuagint render it "a cataract", a ditch or dungeon. Jarchi interprets it a prison; and so our translators render the word in ( Jeremiah 29:26 ) ; however, it was a place of confinement, if not of torture and pain; that [were] in the high gate of Benjamin;
here were these stocks, pillory, or prison; which was either a gate of the city of Jerusalem, so called, because it looked towards and led out to the tribe of Benjamin, ( Jeremiah 37:13 ) ( 38:7 ) ; or a gate of the temple, which stood on that side of it that belonged to the tribe of Benjamin; both the city and temple being partly in the tribe of Judah, and partly in the tribe of Benjamin; and it seems by this that there was an upper and lower gate of this name; and the following clause seems to incline to this sense: which [was] by the house of the Lord;
or, "in the house of the Lord" {w}; the temple.

---

FOOTNOTES:

F23 (hwhy tybb) "in domo Jehovae", Pagninus, Montanus, Vatablus, Piscator, Cocceius, Schmidt.

Jeremia 20:2 In-Context

1 Als Pashur, de zoon van Immer, de priester (deze nu was bestelde voorganger in het huis des HEEREN), Jeremia hoorde, diezelve woorden profeterende,

2 Zo sloeg Pashur den profeet Jeremia, en hij stelde hem in de gevangenis, dewelke is in de bovenste poort van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is.

3 Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremia uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremia tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar Magor-missabib.

4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard.

5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel.