Jeremia 27:6

6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven, om hem te dienen.

Jeremia 27:6 Meaning and Commentary

Jeremiah 27:6

And now I have given all these lands
Before mentioned; of Edom, Moab, Ammon, Tyre, Zidon, and Judea: into the hand of Nebuchadnezzar the king of Babylon, my servant;
whom God used as an instrument in correcting and chastising the nations; and who obeyed his will, though he knew it not; nor did what he did in obedience to it; and yet had the honour of being called his servant, and of being rewarded with a very large empire; which was owing, not so much to his prowess and valour, wisdom and management, as to the providence of God; who delivered the above kingdoms, with others, into his hands, as being the sole proprietor and sovereign disposer of them: and the beasts of the field have I given him also to serve him;
either to bring him, and his armies, and his carriages of provisions for them, and warlike stores, for the invasion and taking the above countries; or the cattle found there, which belonged to these countries, and the inhabitants thereof, which would fall into his hands with them.

Jeremia 27:6 In-Context

4 En beveel hun aan hun heren te zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Zo zult gij tot uw heren zeggen:

5 Ik heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem zijn, door Mijn grote kracht, en door Mijn uitgestrekten arm, en Ik geef ze aan welken het recht is in Mijn ogen.

6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven, om hem te dienen.

7 En alle volken zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen.

8 En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk, dat hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zal dienen, en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve volk zal Ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie, totdat Ik ze zal verteerd hebben door zijn hand.