Jeremia 27:8

8 En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk, dat hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zal dienen, en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve volk zal Ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie, totdat Ik ze zal verteerd hebben door zijn hand.

Jeremia 27:8 Meaning and Commentary

Jeremiah 27:8

And it shall come to pass, [that] the nation and kingdom which
will not serve the same Nebuchadnezzar the king of Babylon
Will not, upon his approaching to them, invading and besieging them, submit and become tributary to him, as is more fully expressed in the next clause: and that will not put their neck under the yoke of the king of Babylon;
or voluntarily become subject to him, and pay a tax he shall impose upon them. This refers to, and explains the symbol of, Jeremiah's making and wearing yokes, ( Jeremiah 27:2 ) ; that nation will I punish, saith the Lord, with the sword, and with
the famine, and with the pestilence;
with one judgment after another; some will perish by the sword of the enemy, sallying out upon them, or endeavouring to make their escape; others by famine their provisions being spent through the length of the siege; and others by pestilence, or the plague, by the immediate hand of God: until I have consumed them by his hand;
Nebuchadnezzar's; by means of him; by his sword, and strait besieging them; or, "into his hand"; and so the Targum,

``until I have delivered them into his hand;''

having consumed multitudes by the sword, famine, and pestilence, will deliver the rest into his hands to be carried captive by him.

Jeremia 27:8 In-Context

6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven, om hem te dienen.

7 En alle volken zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen.

8 En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk, dat hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zal dienen, en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve volk zal Ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie, totdat Ik ze zal verteerd hebben door zijn hand.

9 Gijlieden dan, hoort niet naar uw profeten, en naar uw waarzeggers, en naar uw dromers, en naar uw guichelaars, en naar uw tovenaars, dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen.

10 Want zij profeteren u valsheid, om u verre uit uw land te brengen, en dat Ik u uitstote, en gij omkomt.