Jeremia 9:12

12 Wie is de wijze man, die dit versta? En tot wien heeft de mond des HEEREN gesproken, dat hij het verkondige, waarom het land vergaan en afgebrand zij als een woestijn, dat er niemand doorgaat?

Jeremia 9:12 Meaning and Commentary

Jeremiah 9:12

Who is the wise man that may understand this?
&c.] Not the calamity, but the cause of it; a man of wisdom would inquire into it, find it out, and understand it; but the intimation is, that there was not a wise man among them, at least very few; there were scarce any that took any notice of these things, or were concerned about them: and who is he to whom the mouth of the Lord hath spoken;
and foretold this desolation and destruction; meaning a prophet: that he may declare it;
as from the Lord, namely, what follows: for what the land perisheth, and is burnt like a wilderness, that none
passeth through?
that is, what were the sins of the inhabitants of the land, which brought such distress upon it, and for which it became such a ruinous heap, and like the heath in the wilderness, so that it had no inhabitant, nor even a passenger: they must be some very great and abominable iniquities that were the cause of all this.

Jeremia 9:12 In-Context

10 Ik zal een geween en een weeklage opheffen over de bergen, en een klaaglied over de herdershutten der woestijn; want zij zijn afgebrand, dat er niemand doorgaat, en men hoort er geen stem van vee; van de vogelen des hemels aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan!

11 En Ik zal Jeruzalem stellen tot steen hopen, tot een woning der draken; en de steden van Juda zal Ik stellen tot een verwoesting, zonder inwoner.

12 Wie is de wijze man, die dit versta? En tot wien heeft de mond des HEEREN gesproken, dat hij het verkondige, waarom het land vergaan en afgebrand zij als een woestijn, dat er niemand doorgaat?

13 En de HEERE zeide: Omdat zij Mijn wet, die Ik voor hun aangezicht gegeven had, verlaten hebben, en naar Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben;

14 Maar hebben gewandeld naar het goeddunken huns harten, en naar de Baals, hetwelk hun vaders hun geleerd hadden.