Jesaja 16:8

8 Want de velden van Hesbon zijn verflauwd, ook de wijnstok van Sibma, de heren der heidenen hebben zijn uitgelezen planten verpletterd; zij reiken tot Jaezer toe, zij dwalen door de woestijn; hun scheuten zijn uitgespreid, zij zijn gegaan over zee.

Jesaja 16:8 Meaning and Commentary

Isaiah 16:8

For the fields of Heshbon languish
Through drought; or because of the forage of the enemy, and their treading upon them; or because there were no men left to till and manure them. Of Heshbon (See Gill on Isaiah 15:4). It seems to have been a place famous for fields and pastures, and to have been a very fruitful and well watered place; hence we read of the fish pools in Heshbon, ( Song of Solomon 7:4 ) though Aben Ezra and Kimchi think the word signifies vines, as they suppose it does in ( Deuteronomy 32:32 ) : [and] the vine of Sibmah;
called Shebam and Shibmah, in ( Numbers 32:3 Numbers 32:38 ) thought to be the Seba of Ptolemy ^F5; and seems to have been famous for vines and vineyards: the lords of the Heathen have broken down the principal plants
thereof;
that is, the Chaldeans and their army, and commanders and principal officers of it, dealing with them as the Turks do with vines, wherever they meet with them, destroy them; though Jarchi and Kimchi interpret all this figuratively, both here and in the above clauses, of the inhabitants of these places, the multitude of the common people, and their princes, some being killed, and others carried captive; to which sense the Targum,

``because the armies of Heshbon are spoiled, the multitude of Sebama are killed, the kings of the people have killed their rulers:''

they are come [even] unto Jazer;
meaning either the Chaldean army, or the Moabites, who had fled hither; or rather this is to be understood of the vines of Sibmah, expressing the excellency and large spread of them, which reached even to Jazer; which, as Jerom says ^F6, was fifteen miles from Heshbon, called Jaazer, ( Numbers 21:32 ) ( 32:35 ) ( Joshua 21:39 ) : they wandered [through] the wilderness;
the wilderness of Moab, ( Deuteronomy 2:8 ) not the lords of the Heathen, nor the Moabites, but the vines and their branches, which crept along, and winded to and fro, as men wander about: her branches are stretched out;
that is, the branches of the vine Sibmah: they are gone over the sea;
the Dead Sea, called the sea of Jazer, ( Jeremiah 48:32 ) or rather a lake near that city.

---

FOOTNOTES:

F5 Geograph. l. 5. c. 19.
F6 De locis Hebraicis, fol. 92. G.

Jesaja 16:8 In-Context

6 Wij hebben gehoord de hovaardij van Moab, hij is zeer hovaardig; zijn hoogmoed, en zijn hovaardij, en zijn verbolgenheid, zijn alzo zijn grendelen niet.

7 Daarom zal Moab over Moab huilen, altemaal zullen zij huilen; over de fondamenten van Kir-Hareseth zult gijlieden zuchten, gewisselijk, zij zijn gebroken.

8 Want de velden van Hesbon zijn verflauwd, ook de wijnstok van Sibma, de heren der heidenen hebben zijn uitgelezen planten verpletterd; zij reiken tot Jaezer toe, zij dwalen door de woestijn; hun scheuten zijn uitgespreid, zij zijn gegaan over zee.

9 Daarom beween ik, in de wening over Jaezer, den wijnstok van Sibma, ik maak u doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleale! want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst is gevallen;

10 Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid weggenomen is van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet gezongen, noch enig gejuich gemaakt; de druiven treder treedt geen wijn uit in de wijnbakken, ik heb het vreugdegeschrei doen ophouden.