Leviticus 11:45

45 Want Ik ben de HEERE, Die u uit Egypteland doe optrekken, opdat Ik u tot een God zij, en opdat gij heilig zijt, dewijl Ik heilig ben.

Leviticus 11:45 Meaning and Commentary

Leviticus 11:45

For I am the Lord that bringeth you up out of the land of
Egypt
He had brought them out of it, and was now bringing them on in the wilderness towards Canaan's land, in order to settle them there; and this is observed, to show what obligations they lay under to him to observe his commands; for since he had done such great things for them, it became them to be obedient to him in all things: and the more, since his end herein was, as he observes to them,

to be your God;
to make it appear that he was their God, and they were his special people, whom he had chosen for himself above all people upon the earth; that he was their King and their God, to protect and defend them, to provide for them, and take care of them, and bestow all good things on them proper for them:

ye shall therefore be holy, for I [am] holy;
separate from all others as he was, living holy lives and conversations, agreeably to his will made known to them, in imitation or him who had chosen and called them to be his people; for, since holiness is his nature, it becomes them who are his house and family, his subjects and people.

Leviticus 11:45 In-Context

43 Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, dat kruipt; en verontreinigt u niet daaraan, dat gij daaraan verontreinigd zoudt worden.

44 Want Ik ben de HEERE, uw God; daarom zult gij u heiligen, en heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert.

45 Want Ik ben de HEERE, Die u uit Egypteland doe optrekken, opdat Ik u tot een God zij, en opdat gij heilig zijt, dewijl Ik heilig ben.

46 Dit is de wet van de beesten, en van het gevogelte, en van alle levende ziel, die zich roert in de wateren, en van alle ziel, die kruipt op de aarde;

47 Om te onderscheiden tussen het onreine en tussen het reine, en tussen het gedierte, dat men eten, en tussen het gedierte, dat men niet eten zal.