Leviticus 20:3

3 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal hem uit het midden zijns volks uitroeien; want hij heeft van zijn zaad den Molech gegeven, opdat hij Mijn heiligdom ontreinigen, en Mijn heiligen Naam ontheiligen zou.

Leviticus 20:3 Meaning and Commentary

Leviticus 20:3

And I will set my face against that man
Express resentment, anger, wrath, and indignation at him, see ( Psalms 34:16 ) : and will cut him off from among his people:
that is, supposing him to have been guilty of the above horrid crime, and there being not sufficient evidence given of it by witnesses, or the magistrates negligent in doing their duty; and the matter being known to God the omniscient, he, according this declaration, would deal with him himself, and cut him off out of the land of the living, from among his relations, friends, and neighbours, by his own immediate hand; otherwise the law before provided a penalty, which is death by stoning, whereby he would be effectually cut off from his people, and deprived of all natural, civil, and religious privileges in this life, and sent into everlasting punishment in another, unless forgiving grace should be vouchsafed: because he hath given of his seed to Molech;
an iniquity to be punished by the judge, and deserving of everlasting wrath and destruction: to defile my sanctuary;
not by doing this horrid action in it, but by coming into it, having done it; or by offering sacrifice in another place than where God had commanded, as well as such a sacrifice as was abominable to him, sacrifice being to be offered nowhere but on the altar of the Lord in the sanctuary. Jarchi interprets this of the congregation of Israel, which was sanctified to the Lord, in the midst of which this wickedness was committed, and with which they were polluted: and to profane my holy name:
by sacrificing to an idol, when sacrifice should be offered to God; and such a sacrifice as would cause the name of God, and his holy laws, and true religion, to be blasphemed and evil, spoken of among the Gentiles, ( Romans 2:23 Romans 2:24 ) .

Leviticus 20:3 In-Context

1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Gij zult ook tot de kinderen Israels zeggen: Een ieder uit de kinderen Israels, of uit de vreemdelingen, die in Israel als vreemdelingen verkeren, die van zijn zaad den Molech gegeven zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; het volk des lands zal hem met stenen stenigen.

3 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal hem uit het midden zijns volks uitroeien; want hij heeft van zijn zaad den Molech gegeven, opdat hij Mijn heiligdom ontreinigen, en Mijn heiligen Naam ontheiligen zou.

4 En indien het volk des lands hun ogen enigzins verbergen zal van dien man, als hij van zijn zaad den Molech zal gegeven hebben, dat het hem niet dode;

5 Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin zetten, en Ik zal hem, en al degenen, die hem nahoereren, om den Molech na te hoereren, uit het midden huns volks uitroeien.