Leviticus 20:5

5 Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin zetten, en Ik zal hem, en al degenen, die hem nahoereren, om den Molech na te hoereren, uit het midden huns volks uitroeien.

Leviticus 20:5 Meaning and Commentary

Leviticus 20:5

Then I will set my face against that man
That man that sees him do the fact, and winks at it, or the judge that connives at him, and will not condemn him, as well as the man that has committed the iniquity:

and against his family;
either the family of the witness, who could and should have testified against him, or of the judge negligent of his office, or of the man himself, whose family must be privy to so shocking an action, and were abettors of it, and aiders and assisters in it; and so Onkelos renders it, "and his helpers":

and will cut him off:
the head of the family, whether judge, witness, or the criminal himself:

and all that go a whoring after him:
that commit the like idolatry after his example, and encouraged to it by the connivance of others at it:

to commit whoredom with Molech;
that is, idolatry, which is spiritual whoredom, and often so called in Scripture, and with great propriety; for since God had espoused these people to himself, and was their husband, as he was from the time of his bringing them out of Egypt, and making a covenant with them, ( Jeremiah 31:32 ) ; and their sacrificing to and serving other gods being a breach of their matrimonial covenant with him, it was no other than whoredom in a spiritual sense, for which he threatens to cut them off:

from among their people;
by an immature death, even all that were guilty of such abominable actions, or made themselves accessory to them, by any ways conniving at them, either as judges or witnesses.

Leviticus 20:5 In-Context

3 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal hem uit het midden zijns volks uitroeien; want hij heeft van zijn zaad den Molech gegeven, opdat hij Mijn heiligdom ontreinigen, en Mijn heiligen Naam ontheiligen zou.

4 En indien het volk des lands hun ogen enigzins verbergen zal van dien man, als hij van zijn zaad den Molech zal gegeven hebben, dat het hem niet dode;

5 Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin zetten, en Ik zal hem, en al degenen, die hem nahoereren, om den Molech na te hoereren, uit het midden huns volks uitroeien.

6 Wanneer er een ziel is, die zich tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten, en zal ze uit het midden haars volks uitroeien.

7 Daarom heiligt u, en weest heilig; want Ik ben de HEERE, uw God!