Psalmen 119:51

51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.

Psalmen 119:51 Meaning and Commentary

Psalms 119:51

The proud have had me greatly in derision
Profane sinners, proud and haughty scorners, that make a jest of religion, and scoff at everything serious and good: these derided the psalmist for his piety and religion, his principles and practices; in which he was a type of Christ, who was both the song of the drunkards, and was derided by the proud and haughty Scribes and Pharisees; as all self-righteous persons are, they who trust in themselves, and despise others, ( Psalms 69:11 Psalms 69:12 ) ( Luke 16:14 ) ( 18:9 ) ; [yet] have I not declined from thy law;
from walking according to it, as a rule of life and conversation; from professing and maintaining the doctrine of the word, the truths of the Gospel, he had knowledge and experience of; and from going on in the ways of God and true religion he was directed in; and this testimony the Lord himself gave of him, ( 1 Kings 14:8 ) ( 15:5 ) see ( Psalms 44:19 ) .

Psalmen 119:51 In-Context

49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.

50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.

51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.

52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.

53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.