Psalmen 36:3

3 Want hij vleit zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, die te haten is.

Psalmen 36:3 Meaning and Commentary

Psalms 36:3

The words of his mouth [are] iniquity and deceit
Not only sinful, but sin itself; his mouth is full of cursing and bitterness, of filthy and unchaste words, of corrupt communication, lying, deceit, and flattery; out of the abundance of the wickedness of his heart his mouth speaketh; and which shows the badness of it, and proves all that is said before of him;

he hath left off to be wise, [and] to do good;
by which the psalmist seems to intend one that had been a professor of religion, who, besides the light of nature he had acted contrary to, had had the advantage of a divine revelation, and had been enlightened into the knowledge of divine things, and had done many things externally good, particularly acts of beneficence; but now had dropped his profession of religion, denied the truths he had been enlightened into, and ceased from doing good; otherwise a natural man understandeth not; and, though he is wise to do evil, to do good he has no knowledge.

Psalmen 36:3 In-Context

1 Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester.

2 De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen.

3 Want hij vleit zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, die te haten is.

4 De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.

5 Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet.