Richtere 15:11

11 Toen kwamen drie duizend mannen af uit Juda tot het hol der rots Etam, en zeiden tot Simson: Wist gij niet, dat de Filistijnen over ons heersen? Waarom hebt gij ons dan dit gedaan? En hij zeide tot hen: Gelijk als zij mij gedaan hebben, alzo heb ik hunlieden gedaan.

Richtere 15:11 Meaning and Commentary

Judges 15:11

Then three thousand of Judah went up to the top of the rock of
Etam
Or "went down" F7; that is, into the cave of the rock of Etam, as the Septuagint and Vulgate Latin versions; and so it is taken by David de Pomis F8 for a cave dug in the rock: this was a large number that went to take one man; the reason is, they knew his great strength:

and said to Samson, knowest thou not that the Philistines are rulers
over us?
and therefore it must be a very unwise thing to disoblige and provoke them, when it lay in their power to oppress them yet more and more, to increase their tribute, and make their burdens heavier, and even take away their lives:

what is this that thou hast done unto us?
they ask not what he had done to them, but unto us; though they mean that, but express themselves thus, because what he had done to the Philistines was the occasion of their coming up against them, and so eventually it was doing them ill:

and he said unto them, as they did unto me, so have I done to them;
they had done him ill, and therefore he did ill to them; they had burnt his wife and her father with fire, and he had slain many of them; at least this was what he thought fit to say in his own vindication; otherwise what he did was not in a way of private revenge, but on account of the injury done to the people of Israel, he taking what was done to them as done to himself, the chief magistrate and judge of Israel.


FOOTNOTES:

F7 (wdryw) , "et descenderunt", Pagninus, Montanus; "descenderunt ergo", V. L. Tigurine version.
F8 Tzemach David, fol. 112. 3.

Richtere 15:11 In-Context

9 Toen togen de Filistijnen op, en legerden zich tegen Juda, en breidden zich uit in Lechi.
10 En de mannen van Juda zeiden: Waarom zijt gijlieden tegen ons opgetogen? En zij zeiden: Wij zijn opgetogen om Simson te binden, om hem te doen, gelijk als hij ons gedaan heeft.
11 Toen kwamen drie duizend mannen af uit Juda tot het hol der rots Etam, en zeiden tot Simson: Wist gij niet, dat de Filistijnen over ons heersen? Waarom hebt gij ons dan dit gedaan? En hij zeide tot hen: Gelijk als zij mij gedaan hebben, alzo heb ik hunlieden gedaan.
12 En zij zeiden tot hem: Wij zijn afgekomen om u te binden, om u over te geven in de hand der Filistijnen. Toen zeide Simson tot hen: Zweert mij, dat gijlieden op mij niet zult aanvallen.
13 En zij spraken tot hem, zeggende: Neen, maar wij zullen u wel binden, en u in hunlieder hand overgeven; doch wij zullen u geenszins doden. En zij bonden hem met twee nieuwe touwen, en voerden hem op van de rots.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.