Ezra 2:64-70

64 Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd en zestig.
65 Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.
66 Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;
67 Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig.
68 En sommigen van de hoofden der vaderen, als zij kwamen ten huize des HEEREN, die te Jeruzalem woont, gaven vrijwilliglijk ten huize Gods, om dat te zetten op zijn vaste plaats.
69 Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud, een en zestig duizend drachmen, en aan zilver, vijf duizend ponden, en honderd priesterrokken.
70 En de priesters en de Levieten, en sommigen uit het volk, zo de zangers als de poortiers, en de Nethinim woonden in hun steden, en gans Israel in zijn steden.

Ezra 2:64-70 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZRA 2

This chapter contains a list of those that went up from Babylon to Jerusalem, of their leaders, their chief men, princes and priests, Ezr 2:1,2 of the people, described by their families, towns, and cities, and number of persons, Ezr 2:3-35, of the priests, Levites, and Nethinims, Ezr 2:36-58, and of those that could not make out their genealogy, people and priests, Ezr 2:59-63, and then the sum total of the whole congregation is given, Ezr 2:64, besides men and maidservants, singing men and women, and cattle of divers sorts, Ezr 2:65-67, and the chapter is closed with an account of the freewill offerings of the principal men towards the building of the temple, and of the settlement of the people in their respective cities, Ezr 2:68-70.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.